donderdag 2 juli 2015

De kattenvangers van Warschau

Het centrum van Warschau wordt overschaduwd door de toren van het Paleis voor Cultuur en Wetenschap. Een stenen suikertaart van 42 verdiepingen, een onuitwisbaar monument voor het communistische regime. Vroeger was het paleis het enige hoge gebouw in de stad, tegenwoordig is het omringd door wolkenkrabbers in de stijl van het globaal kapitalisme.
Alle Polen die we ontmoetten, wilden er wel iets over vertellen. Hoe het paleis een soort Paard van Troje was: Stalin schonk het gebouw in 1952 aan de nieuwe communistische Poolse staat, een gift waarmee de Sovjet-Unie haar invloed schaamteloos etaleerde. 'Met dat geld hadden ze alle in de oorlog verwoeste huizen kunnen heropbouwen,' zei Odo, na al die decennia nog steeds oprecht verontwaardigd.  Hoe je niet kan verdwalen in de stad, want je ziet de torenspits overal opdoemen. Of hoe je op de bovenste verdieping het mooiste zicht op de stad hebt - de enige plek waar je het Paleis niet kan zien.

Maar mijn favoriete anekdote over het Paleis, was die van Adriana. Een goede vriendin van haar werkt in een kattenasiel, vertelde ze. 'Ja, dit gaat over het Paleis,' zei ze, toen we haar gek aankeken.
'Op een dag werd ze gebeld door een man die zich voorstelde als de directeur van het Paleis voor Cultuur en Wetenschap.' Tegenwoordig zitten er musea, theaters, winkels, horecazaken en een heleboel kantoren in de toren gepropt, de directeur coördineert de dagelijkse gang van zaken en het onderhoud van de infrastructuur.

'Er waren katten gesignaleerd in de kelders, zei hij. Mensen klaagden, vooral de restauranthouders vonden het niet hygiënisch. Of ze ze niet konden komen halen, vroeg hij. Mijn vriendin legde uit dat wilde katten die in één gebouw bleven, dat deden met een goede reden: voedsel. Ze aten muizen en misschien zelfs ratten. Het zou niet verstandig zijn om dat ecosysteem, dat zich al decennia lang had kunnen verfijnen, te verstoren. Ze adviseerde om de vuilniszakken altijd buiten te zetten zodat de katten die niet konden openkrabben, maar het verder zo te laten.'
'Maar de directeur drong aan. Katten in zijn Paleis, dat kon niet. Ze moesten ze echt komen halen, hij zou ze goed betalen. Uiteindelijk zwichtte ze.'
Zo ging een ploeg van vier medewerkers van het kattenasiel een hele dag op kattenjacht, in de labyrintische kelders van het gebouw. 'Het was waanzin,' zei Adriana. 'Ze heeft me haar schrammen getoond.'

Vijfendertig blazende katten laadden ze in hun busje. Eens in het asiel, bleken ze ook agressief tegen soortgenoten. Ze konden ze niet bij de andere straatkatten opsluiten. Een hele kooi moest worden vrijgemaakt voor de katten van het Paleis voor Cultuur en Wetenschap.
'Het houdt hier niet op,' zei Adriana. 'Tien dagen later werd ze weer gebeld. Het was de directeur.' Met een beduidend minder directeurige stem, zei hij dat er een probleem was. In de gangen, in de kantoren, in de kelders en tot op het terras op de vijfendertigste verdieping, zagen mensen ratten. Zijn telefoon rinkelde non-stop. 'Het waren dikke ratten, zei hij.'

Vijfendertig blazende katten laadden de medewerkers van het asiel in hun busje. Ze losten ze in de kelders van het Paleis voor Cultuur en Wetenschap. De katten draafden zo snel hun ecosysteem weer in, dat ze verdwenen waren voor de wolk van kattenhaar was gaan liggen.

zondag 3 mei 2015

Mals gras.


Een lange kronkelweg met oneindig veel vertakkingen om uit te kiezen, dat had ze een flauwe metafoor gevonden. Als  zij zich voorstelde hoe de rest van haar leven er zou gaan uitzien, zag ze een zonovergoten boomgaard, met slanke bomen in bloei. Ze kon gaan, nee, huppelen, waarheen ze maar wilde, het gras was overal even mals en zacht aan de voeten.
De warme zon op haar gezicht bracht dat puberale beeld weer even in herinnering. Niet voor lang, want het zonlicht hinderde haar bij het lezen van de tekst op haar brede computerscherm. Ze zuchtte, stond op en stapte naar het raam.

Ga je de rolluiken dichtdoen?’ vroeg Ewout toen ze de draaistang al in haar handen had. Was hij maar niet zo dik. Had hij maar geen zo’n grote, immer opengesperde neusgaten. Dan zou ze zijn wensen wel voor vol kunnen aanzien, aan zijn comfort denken zonder ergernis over het verlies van het hare.
Ik zie mijn scherm zo niet goed.’
Maar het is de eerste mooie dag van het jaar! Laat het licht maar lekker binnenvallen, nee? Vitamine D, we hebben er allemaal te kort. Chronisch te kort, las ik onlangs ergens.’
Met een harde klap botste de draaistang tegen het raamkozijn. ‘Ok.’

Ze ging weer zitten, liet haar handen boven het toetsenbord zweven, klaar om het snedigste persbericht uit haar carrière te tikken.
Ewout, van zon achter glas maak je geen vitamine D aan.’ Ze hoefde niet te kijken om te zien dat hij zijn schouders ophaalde. Ze stelde zich voor hoe de vetplooien onder zijn ruime hemd over elkaar rolden en huiverde even.

Wie wil er nog koffie, luitjes?’ zei hij, voor hij de deur uitwaggelde, zijn aan de randjes al doorweekte papieren – kon die man na al die jaren niet een echte mok meebrengen? – beker in zijn brede poot gekneld. Sleep, sleep, sleep, het geluid van zijn platvoeten in die Guust-Flater-achtige espadrilles die hij droeg van zodra de temperaturen boven die tien graden uitstegen.


De grootste hypocriet op aarde, dat was zij.  Onder vriendinnen had ze het zo vaak over het loodzware juk van de schoonheidsindustrie en de vedettencultus, een juk dat geen enkel vetrolletje toestand, terwijl echte vrouwen toch vetrolletjes hadden, nee? 
Na zo’n gesprek trokken ze  - als ze genoeg gedronken hadden - vaak liefdevol aan elkaars lovehandles of gaven ze elkaar tikjes op de poep. 

Maar deze dikke man, die evenzeer gebukt ging onder het juk van de schoonheidsindustrie en de vedettencultus, wilde ze pijn doen. Ze wilde met scherpe stokjes tussen al dat vet porren.  Van de trap duwen, naar het slagveld sturen, doen struikelen, een vuistslag recht op zijn dikke neus verkopen, haar wraakfantasieën waren allemaal lichamelijk. 

Wraak, waarvoor? Zijn opportunisme, zijn kruiperigheid, de diepe overtuiging dat hij nooit iets moois zou verwezenlijken. En vooral omdat hij de vlezige herinnering was aan het feit dat ze zelf precies zo was geworden. 
De maandelijkse loonbrief was een bedje van mals gras maar had tegelijk een hek rond de boomgaard gezet. Ze moest niet zo in metaforen denken, dacht ze nog, een dichter zou ze toch nooit meer worden.


dinsdag 24 februari 2015

Zuur.


Dat opzichtige tongen draaien, vrijen, tasten in de openbare ruimte is toch vooral een pose. Kijk ons eens verliefd zijn, muilen ze iedereen in ongevraagd het gezicht. Dat denkt de oude vrouw wanneer ze een verstrengeld paartje voorbij wandelt.

Hoewel, oud is ze niet, nog niet echt, maar ze ziet in haar gezicht de oude vrouw die ze binnenkort zal zijn en dat is genoeg. Sedert een paar jaar draagt ze kleren die ze vroeger als verstandig aan het rek zou hebben laten hangen. Nu zitten ze gewoon lekker en kosten ze vooral geen moeite. Beter zo, dan haar vriendinnen, die nog uren leegte kunnen wegkletsen over leuke winkeltjes, goede stofjes en de kleurtjes van het seizoen, en dat terwijl ze nooit meer echt mee zouden zijn, daarvoor puilde er te veel oud vlees over onverwachte randjes, vloekte dat paar schoenen van een paar seizoenen te lang geleden te opzichtig. Nee, dan haar praktische plunje in donkere kleuren en degelijke stoffen. Zij heeft de frivoliteiten net op tijd ontstegen en kan zich dus superieur wanen aan de frivolen. Met hun net-niet jurken die zo potsierlijk afsteken tegen het vlees onder hun kin dat de zwaartekracht steeds slechter weerstaat. Dat zijn geen vrouwen meer, maar luchtspiegelingen van vrouwen. Als je te dicht komt zie je de dood schuilen in de plooitjes van hun gezicht waar het altijd te donkere poeder zich heeft opgehoopt.

Toch staat er op haar zolder nog een grote kist vol fleurige zijde, diep uitgesneden jurken en schoenen in felle kleuren. Ze kan wel gillen omdat ze zich zo oud maakt - daardoor is ze nu al oud, maar tegelijk heeft ze nog zo lang te leven. Om de rest van dat leven door te komen, verkiest ze er vroeg oud uit te zien ver boven wanhopig jong. 'Och, gij maakt alles veel te moeilijk,' zou Peter zeggen, al op weg naar de koelkast om er de troostfles witte wijn uit te halen. Maar Peter drinkt tegenwoordig liever rood en nooit meer met haar.

Vandaag is iedereen in de stad rozig jong en verliefd, om haar te kwellen. Op de roltrap naar de metrohalte laat ze haar schoudertas ruw botsen tegen weer twee versmolten tieners. Door zich naar nergens te haasten hoeft ze zich niet meer te excuseren, vindt ze.

'Zuur wijf,' hoort ze. Of denkt ze zelf.   

zondag 11 januari 2015

Besmet.

Melkig rook het daar tussen zijn schaamharen, een beetje zuur ook. Met een zweempje van lieszweet. Misschien had hij zich een hele tijd niet meer gedoucht, zoals hij wel vaker deed. Dat stoorde haar niet in het minst. 
Soms, als ze eerlijk was met zichzelf, geloofde ze dat ze alleen daarom bij hem bleef, ondanks de trots, de koppigheid, de schaamte om die belachelijke kleine dingen, het kinderachtige zwijgen, het dagenlange verdwijnen en zijn vervelende vrienden. Ze bleef omdat ze zijn stank kon verdragen, omdat ze zich er zelfs graag in wentelde. 
Als ze dan toch echt iemand op de huid moest zitten en iedere nacht in haar bed laten, zoals ze blijkbaar wilde, dan iemand wiens zweet haar na een dag zonder douchen niet deed terugdeinzen. Hetzelfde gold overigens voor de lucht die 's ochtends uit zijn mond walmde: een stinklucht, ontegensprekelijk, maar wel een stinklucht die ze kon pruimen. Als een connaisseur van kunst, die de ranzige vetgeur die van sommige van Joseph Beuys' werken afslaat, ontroerd opsnuift, een essentieel onderdeel van een geliefde oude bekende.

Maar het luchtje dat verstrengeld zat in zijn schaamharen, was anders. Ze snoof diep en wist het nu zeker: ze rook vagina. En niet de hare.


'Wat is er? Wat doe je?' Hij tilde zijn nek op van het kussen, traag en geïrriteerd, om zicht te krijgen waarom ze ter hoogte van zijn lies aan het treuzelen was.
'Je ruikt anders. Niet naar jezelf.'
'O. Dat is raar.'
Hij bekende schuld door zijn zwijgen en zijn plots verhoogde hartslag. Tot hij lachte, plots.
'Je weet hoe je bent. Weet je nog, die keer dat je er van overtuigd was dat de keuken naar de dood rook?'


Ze wist het nog – dagenlang had ze gezocht naar de oorzaak van de lucht die in de keuken hing, precies op haar neushoogte, niet hoger en mysterieus genoeg ook niet lager. Op haar aandringen had hij de gootsteen gedraineerd – en geen dode rat opgevist. 
Een paar dagen later verdween de geur even plots als ze gekomen was en had ze haar lichte hysterie moeten toegeven. Maar deze keer wist ze het zeker. 
Terwijl zij zich op dat veel te warme strand had liggen vervelen met haar vrienden, had hij een meisje op wijn getrakteerd, naar hun slaapkamer gelokt en over het bed geplooid. Net zoals hij met haar had gedaan, ze zag het zo voor zich.


'Je hebt gelijk. Ik ben soms een beetje gek,' zuchtte ze, en ze legde haar hoofd op zijn arm, haar neus zo dicht mogelijk bij zijn vertrouwde oksel. Daar was de scherpe geur niet besmet.


woensdag 3 december 2014

Klieren

Toen ze me haastig een glas cava in de hand drukte, verbaasde ik me er vooral over hoe snel ik een paar minuten eerder van op de glibberige kasseien was rechtgekrabbeld. Dat ik niet flauw ben gevallen, bedacht ik domweg.
'Santé! Of wat zegt een mens in zo’n geval?' zei ze en ongemakkelijk lachte ze haar rechte, witte tanden bloot. Haar foundation was een beetje te oranje, maar ze had wel een erg mooie regenjas aan. Vast geen H&Metje. Ik tikte mijn glas tegen het hare en nam een lange teug, klokte de plakkerige cava ineens half leeg. Met mijn andere hand voelde ik aan mijn onderkaak en aan de zijkant van mijn hals. Was dat een zwelling?

'Wacht, laat mij eens kijken.' Zachtjes drukte ze net onder mijn kaaklijn, waar ik klieren vermoedde. 'Aw,' zei ik. Ze trok meteen haar hand terug. 'Mijn klieren zitten daar. Denk ik. Dat doet pijn. Is dat normaal, weet je dat?'
'Nee. Eh, ik denk dat klieren sowieso wel gevoelige plekjes zijn, niet? Ik vraag straks ijs aan de barman. Maar ik wil je eerst snel iets zeggen, voor Jonas terug is.'
'Ja?' Ik bleef zachtjes op mijn klieren drukken, probeerde te bepalen of de lichte pijn die ik voelde normaal was, of niet. Kunnen klieren barsten? Wat zou er dan uitstromen?

‘Jonas heeft een moeilijke jeugd gehad. Zijn vader…. Ik ga niet het hele verhaal doen, maar zijn vader was geen fijn mens.’ Schaapachtig knikte ik. Ik merkte dat het me niet kon schelen wat ze uitkraamde, zolang ze maar bleef praten en we lekker binnen zaten. Nooit eerder had ik zo’n dringende behoefte aan warmte en menselijk geblaat. Als ik alleen zou zijn, en buiten, zou ik krijsen. Als ik mijn immer knorrige lief zou wekken om me tegen zijn afwijzend gebogen rug te gaan schurken, zou ik instorten.
‘Dus, als iemand hem… confronteert, dan slaan de stoppen door. Zoals jij. Je hebt hem geprovoceerd.’
Dan slaan de stoppen door, de stoppen, alsof je gevoelens en impulsen kan vergelijken met een kille, plastieken elektriciteitskast, die maar twee standen heeft: functioneren of doorslaan. ‘Zo werkt het toch niet,’ zei ik.
‘Wat bedoel je? Je hebt hem wél geprovoceerd. Je had jezelf moeten zien; zo kwaad je was! En dat voor een paraplu.’
‘Het was niet de paraplu. Wel, hij hééft mijn paraplu kapot gemept, maar,’
‘Gemept! Het was een speels tikje! We vonden het gewoon zo grappig, hoe jij kwam aangefietst, met die roze paraplu boven je hoofd. We kwamen net van een feestje, en we waren wat losjes, ja.’
‘Jullie lachten me uit! En waarom wilde hij zich niet excuseren? Hij sloeg mijn paraplu kapot. Natuurlijk was ik kwaad. Hij had niet moeten..’

Terwijl ik argumenten in mijn hoofd probeerde op te lijsten, merkte ik al dat ze verzonken in de doffe pijn die van mijn klier uitstraalde en in mijn vage maar verlammende angst dat de stad toch echt een troosteloze plek is. Mijn toch al vaak verward moreel kompas bleef rondjes draaien. Misschien had ik inderdaad niet zo moeten brullen, van die kapotte roze paraplu geen halszaak moeten maken.
‘Ach, kijk,’ haar toon veranderde, ze plooide haar mond in een glimlach. ‘Jonas is daar. Weet je wat? Ik weet zeker dat het hem spijt. Het is een goede gast, ondanks zichzelf. Hij verdient geen gedoe.’

Jonas was breder dan ik me herinnerde, en knapper. Terwijl hij op ons afstapte, wreef hij over de kneukels van zijn grote rechterhand. Een zenuwtrekje, zou ik later merken.
‘Liliane!’
‘Eliane,’ zei ik.
‘Eliane. Mooie naam. Ik bestel een fles cava,’ hij wees op mijn lege glas. ‘Ge zijt precies wel een felle hé, gij?’ lachte hij, terwijl hij de aandacht van de barman probeerde te trekken.
Ik glimlachte en veegde wat modder van mijn rok.
‘Er zijn er meer die dat zeggen.’
Het was warm in het café en we blaatten en we dronken. Vanavond kan je het naar je zin hebben, tingelden de wijnglazen en lachten de stamgasten. Na een tijd vergat ik te controleren of mijn klieren normaal aanvoelden.
Tot ik wakker werd, tussen Jonas en Patricia of Laetitia in, en ik door het plasje kwijl op het kussen zeker wist dat ik snel naar de dokter moest.

donderdag 16 oktober 2014

Zachtjes raspen

‘Weet je wat ik steeds meer begin te denken,’ ze zette haar glas met een luide tik op tafel en boog zich dichter naar hem toe. Op zijn aanmoedigende ‘nee, vertel eens,’ wachtte ze niet.
‘Dat de hele welvaartsstaat een historische aberratie is. Prachtig, een staat die zo voor zijn burgers zorgt, maar het klopt niet. Het is een toeval, mogelijk gemaakt door de paniek en de loden schuld van twee wereldoorlogen. Nu gaan we gewoon, stapje voor stapje, weer terug naar onze natuurlijke staat van zijn.’ Ze leunde tevreden achterover en stak een sigaret op. Op die analyse had ze die ochtend in de metro nog zitten broeden en ze was er trots op. Met zijn elleboog in een plasje rode wijn en zijn kin in zijn grote hand, staarde hij haar aan. Bewonderend? Geamuseerd? Gewoon geil? Ze besloot niets meer te zeggen en zich een beetje te wentelen in zijn blik.


Ze wil zo graag slim zijn, dacht hij, ze snakt zo naar originele gedachtes. Vertederend, maar hoe snel kruipt dat onder zijn huid? Zijn ergernis was nu al bijna tastbaar, of was het haar iets te hoge, verkouden stem die zijn zenuwen zachtjes raspte? Maar hij voelde zijn hand al naar haar hals zweven en kon zijn bedenkingen niet meer voltooien. Die hals, de grootste oppervlakte blote huid die hij kon zien, moest hij hebben. Daar moest het verzinken beginnen. In de hoop straks ook een warme tiet te mogen vasthouden. Kijk, ze bracht haar hoofd al naar hem toe. Bijna hoorde hij haar spinnen. 

zondag 17 augustus 2014

Apen kijken

De grote blanke man had zich uitstekend verkleed als bioloog die het wonderlijke gedrag van onze apenbroeders, de chimpansees, in het wild bestudeert. In zijn kaki broek en hemd ritselde hij door de tropische begroeiing, hurkte neer op twee meter van een etende aap en krabbelde op gezette tijden in een schriftje. Af en toe keek hij geërgerd op. Het luide klikken van de camera's met semi-professionele lenzen verstoorde zijn concentratie.
Een vol uur mochten we doorbrengen in het gezelschap van elf apen, twee gidsen en negen zweterige toeristen met fotomateriaal – een hippe Spanjaard had zelfs een go-pro camera rond zijn hoofd gebonden om toch maar geen moment van de ervaring te missen, de ervaring echt temidden de apen te zijn. Ondertussen scharrelden de chimpansees onverstoorbaar door het gebladerte, beleefd om ons heen waggelend. Ze kauwden op avocado's, rechtstreeks van de boom, ze gaven hun jongen de borst, we waren ontroerd. Plots viel een mannetje – hij zit volop in de puberteit, vertelde onze Tanzaniaanse gids toen hij van het lachen was bekomen – de Spanjaard aan. Met zijn volle apenlichaam botste hij tegen hem aan, om daarna stoer verder te stappen, steunend op zijn lange armen. Toen de gids ons aanspoorde om te vertrekken, weg van de apen, beeldden we ons in dat we de bioloog opgelucht hadden horen zuchten. Nu kon hij weer ongestoord zijn jongensdroom zitten waarmaken.

De terugweg was een heel geploeter, door een dichtbegroeid bos op een steile heuvel. 'Weet je,' zei onze gids, 'de Tanzanianen komen niet naar dit park.' Omdat ze het niet kunnen betalen, knikten we begrijpend. Hij lachte. 'De inkomprijs is erg laag voor Tanzaniaanse staatsburgers. Ze zijn gewoon niet geïnteresseerd, ze geven dat geld liever uit aan een avond bier zuipen.' Hij schudde zijn hoofd, minachtend. 'Voor mij is het anders. Ik kwam hier voor het eerst als tiener, met een speciaal programma dat jongeren gratis naar het park brengt. Ik wist toen al dat ik hier wilde terugkomen, ik heb hard gewerkt, en kijk, het is gelukt.' Superioriteitsgevoel is van overal.

Na nog een kwartier stappen en zweten, botsten we op een smal pad op een hele troep Tanzaniaanse jongeren. 'Ah, kijk, die zijn hier met hetzelfde project,' zei de gids. De studenten zagen er onberispelijk uit, droegen leren veterschoenen, brede riemen en net gestreken hemden. Onze flodderige safari-outfits vol zweetplekken en stevige stapschoenen leken plots belachelijk, een cliché van de Westerse toerist. Voor we daar zelfbewust over konden worden, hing er een tiental studenten lachend om ons heen, een elfde student ging voor ons staan en nam foto's. Achter hem stond alweer een nieuwe groep te drummen, ook zij wilden met ons op de foto, nog een keer, en nog een keer. Hun glanzende telefoons maakten valse klikgeluidjes, digitaal gegenereerd omdat we zo moeilijk kunnen geloven dat het niet een tastbare lichtgevoelige plaat is waarop de werkelijkheid wordt gevat, maar een verzameling elektronische sensoren.